De Nederlandse geschiedenis van de Drentsche Patrijshond begint in de 16e eeuw: de Spanjaarden brachten de Drent, afstammeling van de Spioenen (Spaanse staande jachthonden), toen mee naar Nederland. In Nederland werden deze honden Patrijshonden genoemd. Elders werden deze honden vaak gekruist met andere rassen maar in het oosten van Nederland en met name in Drenthe, dat vroeger vrij geïsoleerd lag, zijn de honden vrij zuiver van ras gehouden en niet gekruist met andere rassen.
Van oudsher werden de honden gebruikt als echte allround boerderijhonden. Ze werden ingezet voor de jacht, voor de bewaking van het erf, het trekken van de melkkar en als speelkameraad voor de kinderen. Veel van deze kwaliteiten zijn behouden gebleven. Nog steeds is de Drent een allround jachthond die zowel voor als na het schot zijn kwaliteiten heeft. Nog steeds is het een goede waakhond en zijn vriendelijkheid en geduld met kinderen worden alom geroemd.
Ondanks dat de honden al heel lang in Nederland aanwezig waren werd de Drentsche Patrijshond pas in 1943 als ras officieel erkend door de Raad van Beheer.